De koepelorganisaties in het MBO hebben een duidelijke visie op de internationalisering van het onderwijs. Het is noodzakelijk omdat economieën steeds meer verweven raken, het verhoogt de kwaliteit van de Nederlandse afgestudeerde en het verrijkt de leeromgeving. Daarbinnen is, naast internationaliseringsonderwijs aan Nederlandse studenten, ook plaats voor de instroom van buitenlandse (niet-EU-) studenten.
De ontwikkeling ervan vindt plaats binnen een krachtenveld van verschillende en (soms) tegenstrijdige criteria: wie komen er Nederland in, hoe streng moeten we aan de buitengrens selecteren, hoe controleren we dat, aan welke eisen moeten ze voldoen om toegelaten te worden, hoe lichten we de studenten voor, hoe goed worden ze opgevangen en begeleid en, niet onbelangrijk: hoe beoordelen we de geschiktheid van het instituut dat buitenlandse studenten wil ontvangen?
In het HBO- en WO-onderwijs zijn dezelfde vragen 10 jaar geleden ook gesteld. Dat heeft toen geleid tot een Gedragscode, die gehanteerd wordt door de Landelijke Commissie Gedragscode Internationale student in het Hoger Onderwijs. Het is een onafhankelijke commissie die door middel van behandeling van klachten en onderzoek op eigen initiatief toezicht houdt op dit onderwerp. De Gedragscode is een voorwaarde om toelatingsprocedures op eenvoudige en snelle manier te laten verlopen en, waar nodig, instellingen te corrigeren.
Ik heb 9 jaar deel uitgemaakt van die commissie naast en na het voorzitterschap van de RvB van Saxion Hogescholen. Internationalisering is altijd een belangrijk aandachtsgebied voor mij geweest.
Nu ben ik voorzitter van de commissie, die een zelfde taak voor het MBO gaat verrichten. Mijn medeleden zijn afkomstig uit AOC- en ROC-instellingen en het onbekostigd MBO-onderwijs. Zij zitten er zonder last en ruggespraak.
Op dit moment kunnen wij nog niet functioneren als klachtorgaan, omdat er feitelijk nog geen niet EU-studenten ingestroomd zijn. We bevinden ons in een pilotfase, die er nu op gericht is om te onderzoeken of de (talrijke) voorwaarden, die door de verschillende ministeries en koepelorganisaties gesteld zijn, adequaat en uitvoerbaar zijn.
Zo was de procedure om als goedgekeurde instelling geregistreerd te worden niet alleen ingewikkeld, maar leidde ook tot onacceptabele uitsluiting. Inmiddels is er zeer nuttig contact geweest met de koepelorganisaties in het MBO en is er in de commissie zelf open en intensief besproken welke knelpunten en belemmeringen, maar ook welke mogelijkheden wij willen onderzoeken om tot een verbeterde werkwijze en procedure voor de instroom van niet EU-studenten te komen. Dat heeft inmiddels al geleid tot enkele noodzakelijke verbeteringen.
Wij zullen in de komende periode de ontwikkelingen systematisch volgen en daarvan periodiek verslag doen.
Daarbij is het functioneren van de commissie en het slagen van de pilot sterk afhankelijk van deelname aan dit project, maar ook van het contact tussen commissie en instellingen.
Mijn eerste ervaringen zijn zeer positief en bevestigen mijn beeld van het MBO: direct, open en resultaatgericht. Die pilot moet kunnen slagen!